Ergens achterin de kamer hoor ik haar stem. Ze nodigt me uit verder te komen en verontschuldigt zich dat ze me niet bij de deur komt verwelkomen: Mn benen zijn niet meer wat ze zijn geweest, zie je? Als ik aan het eind van de gang ben aangekomen kan ik haar in haar bed zien zitten. Stralend heldere ogen in een lichaam dat daar sterk mee contrasteert. Met de kussens in de rug lukt het haar net om mij zo rechtop zittend te verwelkomen. Dan vraagt ze me haar even te helpen een makkelijkere positie te vinden. De verpleegster heeft ons de ruimte gelaten, zodat we ongestoord kunnen spreken.

Ze heeft veel pijn, en ze weet dat nog verder verliggen niet helpt. Ze weet dat ze het ermee moet doen, dat het niet beter gaat worden dan dit. Ze verlegt haar aandacht van haar lichaam naar mij en legt me uit dat ze hoopt wat tegen me aan te mogen praten. Of ik haar wil verontschuldigen dat ze beleefdheden overslaat. Ze is even stil voordat ze verder spreekt en kijkt me dan indringend aan: “Ik heb zo vaak naar dit moment verlangd, zegt ze. Naar de dood…. En nu ik op de drempel sta is het allemaal zo anders. Ik voel liefde. Liefde waarin ik had besloten niet meer te geloven. Liefde waarin ik me zo verschrikkelijk in de steek gelaten heb gevoeld.”

Ze slikt. Er rolt een traan over haar wang. Ik stel voor om de namen te noemen van hen waar ze liefde voor voelt. Ze knikt. Namen rollen over haar lippen. De een na de ander. Dan kijkt ze me met grote verbaasde ogen aan: Ik wens ook degenen die mij gekwetst hebben liefde toe!” Tranen blijven stromen terwijl ze namen blijft noemen en hun liefde toewenst. Haar gezicht lijkt steeds meer te ontspannen, haar stem steeds zachter.

Ik heb haar hand nog vast en ontdek dat ook mijn tranen stromen. Ik voel me diep geraakt door de kracht waarmee zij zich op het moment dat zij zich opmaakt om het leven te gaan verlaten nog zo met iedereen verbindt.

Yanneke Josephus Jitta